Inhoud

De delicate benadering van jonge veelplegers: een behandelvorm in het forensisch circuit

11 juni 2020

Samenvatting

Het boek Gevoel is explosief materiaal vertelt wat de ambulante behandeling van jonge veelplegers in de praktijk behelst. Het is geschreven voor professionals die uitvoerend of beleidsmatig, vanuit een straffende rol of een zorgtaak, te maken hebben met jonge veelplegers, de 'verharde' jongens en jonge mannen met een forse delictgeschiedenis. In dit boek van Erik Jongman en Karin Schaafsma wordt de therapeutische werkwijze van Erik Jongman toegelicht. Jongman is een ervaren hulpverlener, die veel ervaring heeft met de behandeling van veelplegers. Het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft hem gevraagd zijn werkwijze in een boek uiteen te zetten, wat hij met hulp van Karin Schaafsma heeft gedaan. De werkwijze van Jongman kunnen we in een aantal woorden karakteriseren: zonder oordeel, begripvol, met inleving, verdraagzaam en beschikbaar. Hoewel deze karakteristieken in iedere therapeutische relatie nodig zijn, krijgen ze bij deze doelgroep een extra dimensie. Als de therapeut maar enigszins in de buurt komt van het gevoelsleven van de jonge veelpleger, kan de therapeutische relatie namelijk exploderen, zoals de titel van het boek aangeeft.

Bespreking van

Erik Jongman & Karin Schaafsma (2016). Gevoel is explosief materiaal: Ambulante behandeling van jonge veelplegers. Te downloaden van de website www.dsp-groep.nl

 Schaafsma beschrijft hoe de chemie tussen een jonge veelpleger en Jongman ervoor zorgt dat een dergelijke explosie zich nooit hoeft voor te doen. Zij laat Jongman beschrijven hoe hij zijn weg vindt in het contact met jonge veelplegers. Eerder heeft Jongman ervaren dat een bestraffende, afwijzende en hooghartige houding van behandelaren in de gesloten instellingen waar 'zijn' veelplegers verblijven, averechts werkt.

 In hoofdstuk 2 komt Nino Hensen aan het woord, een ex-cliënt die inmiddels zelf behandelaar is. Hij vertelt hoe Jongman een brug slaat tussen de cliënt en de maatschappij: 'Erik is vooral oprecht. Toen ik hem afwees als vertegenwoordiger van het systeem, zei Erik: "Als jij tegen mij zegt: 'Ik ga vanavond iemand iets aandoen,' en ik geloof dat, dan ga ik dat melden. Aan de andere kant: als jij mij dingen vertelt waarin ik geen bedreiging zie voor de maatschappij, maar die met jou te maken hebben, dan niet. Wat ik belangrijk vind, is dat jij je bewust bent van wat je doet, waarom je het doet."'

Jongman ontschuldigt de veelpleger (vergelijk: White, 2007) door die te doen voelen dat hij niet de enige is die verantwoordelijk is voor zijn daden. In de woorden van Hensen zei Jongman: 'Ik geloof dat jouw opgroeien en jouw gezinsomstandigheden invloed hebben gehad op heel veel van de dingen die jij nu doet.' Tot die tijd was Hensen namelijk altijd uitsluitend op zijn eigen verantwoordelijkheid gewezen, door schoolhoofden, door rechters, door officieren van justitie, door alles en iedereen.

Hensen brengt een belangrijk dilemma naar voren dat in onze ogen speelt bij de forensische systeembehandeling van jonge veelplegers: hoe gaat de behandelaar om met de grote invloed van criminele vrienden? Een van ons (FA) heeft als ex-supervisor van de voormalige multisysteemtherapie (MST) van De Waag de veroordeling van de omgang met criminele vrienden als nuttig ervaren, maar ook als pijnlijk. Wetenschappelijk is weliswaar vastgesteld dat de invloed van 'verkeerde' peers negatief is en het criminele gedrag bekrachtigt, maar de band met hen is ook vaak kostbaar. Schaafsma vraagt Hensen of hij vaak heeft gehoord dat hij moet breken met zijn criminele vrienden, omdat hij anders nooit kan stoppen met zijn criminele activiteiten. Hensen logenstraft dit: 'Bullshit! Hulpverleners sturen daarop aan. Soms is het een keiharde eis. Maar mijn vrienden waren er voor mij in tijden van nood. Het meest zekere in onzekere tijden — hoe waardevol is dat?! Toen ik in de gevangenis zat, haalden ze mijn zusje van school. En ze brachten haar naar school. Mijn moeder moest werken.'

In hoofdstuk 3 omschrijft Jongman de deactiverende en hyperactiverende hechtingstijlen, wat leidt tot een zeer werkbaar behandelingsmodel voor antisociale jongeren. Het onderscheid tussen de zogenaamde hyperautonome vermijder (de lonely wolf) en de borderlinejongen, die klem zit tussen wantrouwen en afhankelijkheid, helpt Jongman om bij elk type een houding aan te nemen die niet afwijzend is, die hem in staat stelt te blijven geloven in het kunnen repareren van het vertrouwen van de veelpleger en die vóór alles aansluit bij de behoefte van zijn cliënt. Dit in tegenstelling tot hulpverleners die vervallen tot het diskwalificeren van het gedrag van hun cliënten, door te snel woorden als 'splitsen' en 'manipuleren' in de mond te nemen. Zulke termen kunnen onbedoeld een gebrek aan inlevingsvermogen van de hulpverlener 'goedpraten' (Aelen, Bernard, & Hafkenscheid, 2017).

Hoe Jongman deze valkuil omzeilt, wordt beschreven in een van de prachtigste passages uit het boek, die handelt over manipulatie door de veelpleger: 'Ik weet dat ik voor hen eigenlijk één groot manipulatieobject ben. Maar ik zie ook bijna altijd wel de kwetsbaarheid daarachter. De wanhoop. Dat eenzame jongetje dat daar in die hoek zit te spelen […] Ik moét die eenzame jongen wel zien, want als ik alleen die manipulatieve zie, ga ik daarop reageren. En dan heb ik geen connectie met dat deel waar ik het als behandelaar over wil gaan hebben. Ik benoem dat manipulatieve natuurlijk wel. Zo zorg ik dat de spanning die er altijd ligt op manipulatie, er wat af gaat. In ieder geval bij mezelf.'

Misschien is dat ook wel de kracht van de schematherapie: dat het de behandelaar helpt compassie te voelen voor dit ongelukkige kind. Hoe de kromgegroeide relatie tussen gevoel en wangedrag bij de veelpleger ontstaat, beschrijft Jongman met de volgende woorden: 'Gevoel gaat over: ik voel me niet of wel goed, ik ben angstig, ik ben boos, verdrietig, noem maar op. Dat gevoel geeft eigenlijk een advies aan jou of is een indicator van wat er met jou aan de hand is. Je kan wel of niet iets doen met zo'n gevoel. Als je verdriet hebt dan ga je misschien iemand bellen van wie je houdt, die je kan troosten of die je veiligheid biedt. Het ingewikkelde van deze jongens is dat als ze verdriet voelen, ze juist niét iemand opzoeken. Omdat zij zoveel onveilige mensen hebben meegemaakt.' In zijn rol als behandelaar straalt Jongman uit dat het veilig bij hem is, dat je bij hem kunt voelen, en dat hij je zal helpen om te begrijpen wat je voelt en waarom. In hun gestagneerde ontwikkeling hebben deze jongeren geen woorden om hun gedachten en gevoelens uit te drukken. Jongman heeft geleerd dat vóór hen te doen, waarbij hij steeds checkt of het klopt wat hij denkt dat er aan de hand is. Zo maakt hij uiteindelijk contact met wat er zich in hen afspeelt. Zo zorgt hij er ook voor dat hun negatieve zelfbeeld dichterbij mag komen.

In hoofdstuk 4 geeft Jongman zijn doelgroep 'handen en voeten'. De therapeut krijgt een inkijk in de redenen van hun agressieve gedrag. Hier worden diverse elementen van de aanpak en het gedachtegoed van Jongman verhelderd, een gedachtegoed dat geheel geïntegreerd is in de toewijding aan zijn cliënten, en bestaat uit een mix van systeemtheorie, cognitieve gedragstherapie en schematherapie. Jongman benut deze verschillende invalshoeken om compassie op te wekken voor de eenzaamheid van zijn cliënten en hun tekortschietende ouders. Hij vormt een holistische theorie over de valkuilen en kansen die de therapeutische relatie hem biedt door geduldig te wachten tot zijn cliënt zich bij hem veilig durft te voelen. Jongman kent zijn veelplegers beter dan zij zichzelf ooit zullen kennen. In dit hoofdstuk beschrijft hij ze, in termen van de schematherapie. Binnen het domein 'onverbondenheid en afwijzing' zijn bij antisociale jongens vier schema's dominant:

  1. Emotionele verwaarlozing: iemand verwacht dat zijn eigen emotionele behoeften (zoals steun, verzorging, empathie en bescherming) niet of onvoldoende door anderen zullen worden beantwoord. Hij voelt zich alleen en eenzaam.
  2. Verlating/instabiliteit: iemand verwacht dat iedereen hem uiteindelijk in de steek zal laten. Anderen zijn onbetrouwbaar en onvoorspelbaar in hun steun en toewijding.
  3. Wantrouwen en/of misbruik: iemand heeft de overtuiging dat anderen uiteindelijk op een of andere manier misbruik van hem zullen maken of hem zullen bedriegen of vernederen.
  4. Minderwaardigheid/schaamte: iemand voelt zich innerlijk onvolkomen en slecht. Zodra anderen hem beter leren kennen zullen zij dit ontdekken en hem afwijzen.

Als het gaat om in beweging komen, kiest Jongman voor de volgende aanpak: 'Je moet iemand niet klemzetten door dwingend te zijn. Iemand moet bewegingsruimte hebben om te kunnen veranderen en naar zichzelf te kunnen kijken. Ik weet niet of dat altijd voor iedereen geldt. Er zijn ook veel mensen die het heerlijk vinden om te horen: je moet dit of dat doen. Dat kan veiligheid geven. Maar bij deze doelgroep — waar we het boek over schrijven — niet. Die hebben het gevoel dat ze het zelf moeten uitvinden. Die jongens zeggen vaak: Ik wil mijn eigen fouten maken. Ik wil niet dat jij me gaat vertellen hoe ik het goed of fout kan doen.'

Op vervelende acties van de jongeren staat Jongman zichzelf geen negatieve reacties toe (ook wel te benoemen als tegenoverdracht). Zo simpel is dat. Door zich ervan bewust te zijn dat zijn ongemak in het niet valt bij de tragiek van de jongere, maakt hij zichzelf niet tot slachtoffer.

In hoofdstuk 5 laat Jongman prachtig zien welke constructieve, persoonlijke aanpak hij van een therapeut verwacht om veiligheid te creëren. Verder is zijn aanpak om zijn doelgroep tot gedragsverandering te bewegen een groot stappenplan à la carte. Als lezer word je verrast door het uitgebreide scala aan interventies: doorbreken van de vermijding door het leren verdragen van pijnlijke gevoelens, leren reguleren van emoties, en het aanleren van sociale vaardigheden door rollenspelen.

Vanzelfsprekend is het cruciaal voor het opgeven van crimineel gedrag dat Jongman twijfels zaait over de absolute waarheid van straatcodes. Belangrijk is het 'attaqueren' van disfunctionele codes of leefregels (waar zijn doelgroep sterk aan hangt), en zo de veelpleger meer empathie bij te brengen voor de ander. De kern van alle interventies is dat de veelpleger leert om zijn 'rotgevoel' te onderzoeken, de omvang en het ontstaan ervan, maar ook uit hoeveel verschillende gevoelens deze 'gevoelsbal' bestaat: angst, irritatie, onrust, onverschilligheid en boosheid, om vervolgens te leren dat het mogelijk is die te stoppen.

Het einde van de behandeling behelst de transfer of trust. Jongman sluit het dossier van de veelpleger (niet het contact), maar pas nadat er een vertrouwensband is ontstaan tussen zijn cliënt en belangrijke anderen. Om voor de ex-veelpleger een thuis te creëren waar hij zich gesteund, geliefd en gewaardeerd kan voelen, heeft Jongman gewacht op toestemming van de systeemleden rond zijn cliënt en vervolgens met hen gewerkt.

Hoofdstuk 6 behelst nuttige tips over samenwerken met het veld, zoals met ouders, en met het sociale en professionele netwerk. Hoofdstuk 7 besluit met de puntige verhalen van vier doorgewinterde professionals, onder wie een voormalige wijkagent en een re-integratieconsulent.

Conclusie

Het boek Gevoel is explosief materiaal gaat over de therapeutische relatie met jonge veelplegers. Ook in de jeugdzorg, de verslavingszorg, de psychiatrie en de vluchtelingenzorg treffen wij beschadigde mensen aan bij wie deze benadering passend kan zijn. Het boek vormt als het ware een drieluik met De therapeutische relatie (Hafkenscheid, 2014) en het Praktijkboek persoonlijkheidsstoornissen (Spreij, 2015). Gezinstherapeuten die aspecten van deze behandelhouding al eerder lieten zien, zijn Daniel Siegel (Siegel & Hartzell, 2003), de meestertherapeut Michael White (2007), de ouderbegeleider Alice van de Pas (2013), en Debra Wesselman en haar naaste medewerkers (Wesselman, Schweitzer, & Armstrong, 2014a, 2014b). Onze aanbeveling luidt: download en lees dit boek.

Print PDF

Literatuur

  • Aelen, F., Bernard, J., & Hafkenscheid, A. (2017). Goedpraters: Een cruciaal concept in de systemische context. Tijdschrift voor Psychotherapie, 43, 409-419.
  • Hafkenscheid, A. (2014). De therapeutische relatie. Utrecht: De Tijdstroom.
  • Siegel, D., & Hartzell, M. (2003). Parenting from the inside out. New York: Tarcher/Penguin.
  • Spreij, A. (2015). Praktijkboek persoonlijkheidsstoornissen. (2e druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
  • van de Pas, A. (2013). Opvoedproblemen nader verklaard. Amsterdam: SWP.
  • Wesselman, D., Schweitzer, C., & Armstrong, S. (2014a). Integrative parenting: Strategies for raising children affected by attachment trauma. New York/Londen: W. W. Norton & Company.
  • Wesselman, D., Schweitzer, C., & Armstrong, S. (2014b). Integrative team treatment for attachment trauma in children. New York/Londen: W. W. Norton & Company.
  • White, M. (2007). Maps of narrative practice. New York/London: WW Norton & Company.

© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Jaargang 57, nr. 3, sept 2024

Inloggen VGCt en VVGT

Leden van de VGCt en de VVGT loggen in via de site van hun vereniging. Als u op die site bent ingelogd als lid, vindt u daar een button naar het Tijdschrift voor Gedragstherapie.

English

Behavioral Therapy: Journal for Behavioral Therapy and Cognitive Therapy ISSN 0167-7454

Information in English can be found here.

Boeken