Inhoud

Paul Eelen: leven en werk nader belicht

11 juni 2020

Samenvatting

Paul Eelen werd op 23 mei 1941 geboren in Berchem (België). Nadat Paul de middelbare school, het Sint-Stanislas College in Berchem, in 1958 had afgerond, ging hij als oudste zoon van het gezin, zoals destijds gebruikelijk in veel Vlaamse families, onmiddellijk daarna naar het seminarie, in zijn geval dat van Mechelen. Later begon hij aan een studie theologie aan de KU Leuven (toen nog de Katholieke Universiteit Leuven), waarbij hij een deel van zijn studie in Straatsburg (Frankrijk) voltooide. Hoewel Paul in 1961 tot priester was gewijd, trad hij al snel uit. Naast zijn studie theologie begon hij in die tijd ook aan een studie psychologie. In 1965 studeerde hij af aan de faculteit Theologie. In 1969 studeerde hij af aan de nieuw opgerichte Leuvense faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, die in december 1967 uit het Instituut voor Toegepaste Psychologie en Pedagogiek was voortgekomen. De eerste decaan van de kersverse faculteit, Joseph Nuttin, was ook degene die Paul begeleidde bij het schrijven van zijn licentiaatsthesis. Kort na de afronding van zijn studie psychologie begon Paul Eelen aan een doctoraat, opnieuw onder de supervisie van Joseph Nuttin. Van oktober 1969 tot september 1970 werkte Paul als NFWO 'navorsingsstagiair', een functie die niet meer bestaat, waarna hij in oktober 1970 als 'aspirant FWO' (Nl.: promovendus) aan de slag kon tot september 1974. Hij verdedigde zijn proefschrift met succes op 17 januari 1974, waarna hij zijn carrière bij het NFWO vervolgde, eerst als 'aangesteld navorser' (tot 1978) en daarna als 'bevoegdverklaard navorser' (tot 1984).

Carrière

Het promotieonderzoek met Joseph Nuttin, in die tijd een van 's werelds toonaangevende psychologen, had Pauls liefde voor de experimentele methodologie aangewakkerd. Zijn grote passie om fundamenteel psychologisch onderzoek en klinische psychologie met elkaar te verbinden en te integreren ontwikkelde zich echter vooral tijdens zijn postdoctorale tijd. In die periode verbleef Paul samen met zijn gezin twee keer voor langere tijd in de Verenigde Staten. Van 1976 tot 1977 deed hij onderzoek in Philadelphia aan de University of Pennsylvania, waar hij samenwerkte met de hoogleraren Martin Seligman en Richard Solomon. De eerste werd geroemd om zijn onderzoek naar, en inzichten over, aangeleerde hulpeloosheid en de relatie daarvan met depressie, terwijl Richard Solomon bekend was geworden door zijn werk over vermijdingsleren en over opponente processen in emotie. Tijdens zijn tweede langere verblijf in de VS werkte Paul opnieuw in Philadelphia, maar nu aan de Temple University, waar hij in 1978 zijn opleiding als therapeut voltooide onder supervisie van Joseph Wolpe, de befaamde pionier van de gedragstherapie. Deze twee onderzoeksperioden waren cruciaal en hebben Pauls streven om experimentele onderzoeksbevindingen over menselijk gedrag (vooral in relatie tot de leerpsychologie) te vertalen naar klinische fenomenen, verder aangewakkerd.

Terug in België werd Paul docent aan zijn alma mater, die hem in 1979 een deeltijdaanstelling en in 1984 een voltijdaanstelling aanbood, waarna hij al in 1987 tot buitengewoon hoogleraar en in 1990 tot gewoon hoogleraar werd benoemd. Al in 1979 werd Omer Van den Bergh Pauls eerste doctoraatsstudent. Deze samenwerking vormde het begin van Pauls eigen onderzoekscentrum, dat hij het 'Centrum voor Leerpsychologie en Gedragstherapie' doopte, waaruit duidelijk zijn interesse blijkt voor zowel fundamenteel experimenteel psychologisch onderzoek als de klinische praktijk.

Binnen het domein van de gedragstherapie, dat als ondergeschoven kindje voor het eerst als gerespecteerde benadering terrein begon te winnen, werd Paul al snel een koploper, zowel in België als in Nederland. Hij werd regelmatig uitgenodigd als hoofdspreker op klinische bijeenkomsten, werd voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Gedragstherapie (VVGT), bestuurslid van het Nederlands-Vlaamse tijdschrift Gedragstherapie, en schreef later mee aan het toonaangevende boek Inleiding tot de gedragstherapie (Orlemans, Eelen, & Hermans, 1995; Hermans, Eelen, & Orlemans, 2007). Als nieuwkomer op het gebied organiseerde hij (samen met Ovide Fontaine) in 1984 in Brussel het Annual Congress of the European Association of Behaviour Therapy (Eelen & Fontaine, 1986). Anders dan destijds gebruikelijk was op dergelijke klinische conferenties, nodigde hij als hoofdsprekers ook wetenschappers uit die bekendstonden om hun fundamenteel onderzoek, zoals Peter Lang, Terrence Wilson en Gordon Bower. Later zou Paul de reeds bestaande opleiding tot cognitieve gedragstherapeut binnen het wetenschappelijke kader van de universiteit brengen, en heeft hij vele praktiserende psychologen opgeleid en gesuperviseerd. Pauls betekenis voor de klinische praktijk was niet zozeer gebaseerd op grootschalig onderzoek, maar kwam vooral voort uit de unieke combinatie van zijn scherpzinnigheid, aanstekelijke gedrevenheid, grondige literatuurkennis, gedurfde uitspraken en een duidelijk beeld van hoe de klinische praktijk altijd geënt hoort te zijn op fundamentele inzichten. Paul droeg zijn ideeën uit in talloze bijdragen voor (Vlaams/Nederlandse) klinische tijdschriften, die hij – altijd strevend naar zijn idealen – vaak de vorm gaf van een wetenschappelijk verantwoorde 'preek'. Eelen, Depreeuw en Van den Bergh (1989), en Eelen en Van den Bergh (1992), zijn hier sprekende voorbeelden van. Paul werd dan ook geregeld uitgenodigd om op internationale fora over deze onderwerpen te komen spreken.

Paul genoot van lezingen en onderwijs geven. Gedurende zijn gehele loopbaan had hij een volle onderwijsagenda. Zijn grote passie was de leergang geschiedenis van de psychologie. Het citaat van Pavlov dat op de deur van zijn kamer prijkte, typeerde hem: 'If you want new ideas, read old books.' Hoewel hij een charismatische leraar was – met zekere trekken van de prototypische verstrooide professor – was hij toch voorafgaand aan elk college nerveus. Dit gevoel verminderde nauwelijks, ondanks de vele ladingen 'positieve bekrachtiging' die hij ontving. Pauls collega en goede vriend Tom Borkovec schreef ooit het volgende over een van Pauls lezingen: 'The most memorable for me was his keynote speech at the European Association of Behaviour and Cognitive Therapies in Maastricht in September 2002. The title of his talk was "A conditioning perspective on anxiety disorders". There were insufficient seats in the large room because of the overflowing attendance, and at the end of his talk, he received a standing ovation that lasted longer than I have ever witnessed in my 34 years in my profession.'

Eind jaren tachtig begon Pauls onderzoeksgroep op sterkte te komen en te floreren. Binnen een universiteit waar de focus steeds meer was komen te liggen op onderzoek bleek Paul een echte leider. Hij wist getalenteerde jonge onderzoekers aan te trekken, die hij werkelijke academische vrijheid bood. Voor het eerst organiseerde hij wat hij jaarlijks zou blijven doen: een retraiteweek met zijn groep om lopend onderzoek en nieuwe ideeën diepgaand te kunnen bespreken. Inspiratie puttend uit zijn inzichten en idealen, verwierf zijn groep algauw naam en bekendheid op internationaal niveau. Terwijl de rest van Europa zich liet meevoeren op de stroming van de cognitieve psychologie, bleef Paul zijn gedragsonderzoek toch vooral richten op het menselijk leervermogen, een vasthoudendheid die visionair bleek te zijn. Rond de eeuwwisseling ontstond er internationaal hernieuwde belangstelling voor conditionering. Dankzij de expertise die Paul met zijn groep had weten op te bouwen stonden zij plots aan de top. Hij diende aanvragen in voor grootschalig onderzoek en wist deze steeds te verzilverd te krijgen. Er werden tientallen studies uitgevoerd, artikelen gepubliceerd, themanummers samengesteld en geredigeerd, en special interest meetings georganiseerd. Gedurende de jaren negentig was Paul actief lid van het NFWO, nu het FWO-Vlaanderen, en in 1992 was hij medeorganisator van het 25ste International Congress of Psychology in Brussel (Bertelson, Eelen, & d'Ydewalle, 1994), een immense opgave, gezien de duizenden deelnemers uit meer dan zeventig landen. Pauls bijdragen aan het vakgebied werden veelvuldig geprezen en beloond. Zo werd hij benoemd tot erelid van de Belgische en Nederlandse beroepsverenigingen voor cognitieve gedragstherapeuten en werd hem in 1995-1996 de prestigieuze Francqui-leerstoel verleend op uitnodiging van UCLouvain. Ook de titel van een artikel van de hand van Marcel van den Hout en collega's onderstreept de grote betekenis van Pauls bijdragen aan het onderzoeksgebied: Lang leve Leuven! (van den Hout, de Jong & Arntz, 1998).

Op 9 juni 2006 vierde Paul Eelen zijn emeritaat in het gezelschap van familie, vrienden en collega's. Op zijn verzoek speelde Joost Zweegers (alias Novastar), een gevierd musicus en familievriend, op het feest het nummer The best is yet to come. En inderdaad, Paul had een erfenis nagelaten van tientallen wetenschappelijke artikelen en hoofdstukken, diepgaande inzichten en een onderzoeksteam dat zijn werk kon voortzetten, maar hij richtte vervolgens al zijn warmte en gulheid net zo onvermoeibaar op zijn familie en vrienden. Paul overleed op 21 augustus 2016.

Pauls erfenis

De directe invloed die Paul Eelen op academisch gebied uitoefende was aanzienlijk, maar misschien was zijn invloed nog groter op het klinische vlak. Na zijn terugkeer uit Amerika in 1979 wijdde hij zich in Vlaanderen met overgave aan het aan bekendheid winnende gebied van de gedragstherapie, waarbij hij zorgde voor een stevige academische verankering en solide organisatie van de opleiding en beroepspraktijk.

Paul bleef zijn gehele wetenschappelijke loopbaan invloedrijke bijdragen aan het vakgebied leveren. Zo heeft hij als organisator en supervisor van de opleiding generaties gedragstherapeuten afgeleverd, verschillende edities van het gezaghebbende Nederlandstalige handboek Introductie tot de gedragstherapie samengesteld (samen met Hans Orlemans en Dirk Hermans), een langlopende reeks gedragstherapeutische hoofdstukken verzorgd en geredigeerd (samen met Hans Orlemans en Willem Haaijman) en zich in de Lage Landen opgeworpen als het academische geweten van de gedragstherapeutische wereld en streng bewaker van de zuiverheid van de discipline.

Zo ageerde Paul fel tegen wat hij een 'categorische vergissing' noemde, wanneer men de behandeling van gedrags- en cognitieve stoornissen op een lijn zette. Per slot van rekening gaat het bij gedrag om het waarneembare, terwijl het bij cognities per definitie om het niet-waarneembare gaat, zo beargumenteerde hij. Cognities kunnen weliswaar ingeroepen worden als explanans om gedrag als explanandum beter te doorgronden, maar cognitie en gedrag moeten niet opgevat worden als tegenstellingen op eenzelfde niveau van analyse, en gedragstherapie en cognitieve therapie zijn dus ook niet fundamenteel verschillend. Met andere woorden, volgens Pauls zienswijze is cognitie ook een vorm van gedrag, met name van verbaal gedrag. Voor hem was verbaal gedrag eenvoudigweg een van de uitingsvormen van gedrag, en het simpele feit dat behandeling zich voornamelijk richt op de verbale uitingen van een patiënt deed voor hem niets af aan het gegeven dat het daarbij dus ook gaat om een vorm van gedragstherapie.

Pauls belangrijke bijdragen aan de ontwikkeling van de gedragstherapeutische benadering in de Lage Landen werden uiteindelijk beloond met het erelidmaatschap van zowel de VVGT als de VGCt, een uitzonderlijke prestatie, waarin alleen­ Hans Orlemans hem was voorgegaan.

Ook zijn academische invloed was aanzienlijk. Paul Eelen was een scherp denker, die generaties studenten en (jonge) collega-onderzoekers wezenlijk heeft gevormd. Het is uitsluitend aan hem te danken dat de leertheorie op de Vlaamse onderzoeksagenda kwam. Een aantal van zijn publicaties over dit thema, waarin hij ageert tegen het idee dat conditionering niets meer zou zijn dan the psychology of spit and twitches ('de psychologie van kwijl en zenuwtrekjes'), dateren van vóór gelijkaardig werk van internationaal geroemde leertheoretici (zie hieronder). Het moet gezegd dat zijn directe invloed op academisch en klinisch niveau grotendeels beperkt was tot onze Lage Landen, wat deels het gevolg was van zijn aarzelingen om in het Engels te publiceren. Zijn twijfels vloeiden niet voort uit onvoldoende beheersing van de Engelse taal, maar veeleer uit een buitengewone en onterechte bescheidenheid ten aanzien van de originaliteit en relevantie van zijn ideeën. Wij hopen dat we met een aan hem gewijde speciale uitgave van Psychologica Belgica (Hermans et al., 2018), waarin een aantal van zijn meest originele Nederlandstalige bijdragen in het Engels zijn vertaald, dit gemis ten dele hebben kunnen rechtzetten, zij het in retrospectieve zin.

Dit laat buiten kijf dat zijn indirecte invloed duidelijk het lokale niveau ontsteeg en dat nog steeds doet. Paul heeft met zijn werk de wetenschappelijke en klinische praktijk van de psychologie duurzaam veranderd. Dat is grotendeels te danken aan zijn uitzonderlijke vermogen om een voortdurend groeiende groep getalenteerde promovendi en postdocs aan zich te binden en te vormen, van wie velen uiteindelijk vaste onderzoeksposities kregen bij de KU Leuven of elders, en internationaal naam en faam verwierven. Dankzij deze oud-studenten reikte Pauls invloed ver en besloeg die diverse gebieden, waaronder de psychologie van het leren en het geheugen (bijvoorbeeld dankzij onderzoekers als Frank Baeyens, Jan De Houwer, Tom Beckers en Bram Vervliet), de gezondheidspsychologie (Omer Van den Bergh, Geert Crombez), de sociale psychologie en sociale cognitie (Jan De Houwer, Adriaan Spruyt, Hilde Hendrickx), emotiewetenschap (Agnes Moors), experimentele psychopathologie en klinische psychologie (Dirk Hermans, Deb Vansteenwegen, Filip Raes) en andere gebieden en wetenschappers. Op al deze terreinen hebben Paul en zijn voormalige studenten algemeen erkende wezenlijke, vernieuwende en blijvende bijdragen geleverd, wat een uitzonderlijke prestatie mag heten.

De verklaring daarvoor is wellicht te vinden in het feit dat Paul het belang onderkende van een goede sociale dynamiek voor het wetenschappelijk succes van een onderzoeksgroep; meer dan in individuele vermogens en prestaties geloofde hij in de kracht van samenwerking en van botsende ideeën en inzichten. In zijn lab draaide het om uitwisseling, en samen denken en doen, waarbij hij met zijn wekelijkse teambesprekingen en zijn jaarlijkse retraites ver voor de academische mode uitliep. Tijdens die samenkomsten ging men informeel en niet-hiërarchisch met elkaar om. In die sfeer werden elkaars onderzoeksplannen kritisch besproken. De conceptuele en methodologische onderbouwing ervan werd respectvol, maar ook niet-aflatend en nietsontziend, doorgespit. Daarbij putte Paul uit zijn enorme kennis van de empirische literatuur over associatief leren en conditioneren, maar ook van de (pre)historie van de psychologie, en zorgde zo voor de historische en filosofische ruggengraat. Hoewel Paul er zelf nooit in geslaagd is om internationaal naam te maken, onderkende hij terdege het belang voor zijn studenten van internationale bekendheid en netwerken. Hij stimuleerde hen om onderzoek te gaan doen bij toonaangevende buitenlandse onderzoeksinstituten, zowel in de VS als elders in de wereld, en te streven naar publicaties in toptijdschriften in hun vakgebied. Verder spande hij zich in om de internationale onderzoekswereld naar zijn lab te krijgen door internationale expert meetings te organiseren of zijn studenten dit te laten doen. Hiermee wist hij de absolute wereldtop op het thema een aantal dagen in een afgelegen huis in de Ardennen bijeen te brengen. Bescheiden als altijd, legde hij daar als kok zijn gasten in de watten. Deze bijeenkomsten boden zijn studenten niet alleen de unieke mogelijkheid met de beste wetenschappers uit de gehele wereld van gedachten te wisselen over het gekozen thema, maar vergrootte ook hun eigen zichtbaarheid naar buiten toe. Dat leidde vaak tot duurzame internationale contacten, en tot themanummers en boeken die (mede) door hen werden samengesteld. Terwijl zijn studenten zich konden verheugen in een toenemend succes, kon Paul zich verheugen in het besef dat hij met zijn generositeit als academicus en mens cruciaal had bijgedragen aan dat succes.

 

Dit artikel is een Nederlandstalige bewerking van Hermans et al. (2018). De vertaling is van de hand van Hanneke Meulenbroek.

Print PDF

Literatuur

  • Bertelson, P., Eelen, P., & d'Ydewalle, G. (Eds.). (1994). International perspectives on psychological science, II: The state of the art. Hove, UK: Lawrence Erlbaum Associates Ltd.
  • Eelen, P., Depreeuw, E., & Van den Bergh, O. (1989). De therapeut als geconditioneerde stimulus. In H. Vertommen, G. Cluckers, & G. Lietaer (Eds.), De relatie in therapie (pp. 147-165 ). Leuven: Universitaire Pers Leuven.
  • Eelen, P., & Fontaine, O. (1986). Behavior therapy: Beyond the conditioning framework. Hillsdale, NJ: Erlbaum.
  • Eelen, P., & Van den Bergh, O. (1992). De gebroken achillespees van de gedragstherapie: Enkele bedenkingen bij de functieanalyse. Psychotherapeutisch Paspoort, 2, 25-34.
  • Hermans, D., Baeyens, F., Beckers, T., Crombez, G., De Houwer, J., Moors, A., … Vervliet, B. (2018). Paul Eelen: Reflections on life and work. Psychologica Belgica, 58, 212-221.
  • Hermans, D., Eelen, P., & Orlemans, J. W. G. (2007). Inleiding tot de gedragstherapie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
  • Orlemans, J. W. G., Eelen, P., & Hermans, D. (1995). Inleiding tot de gedragstherapie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
  • van den Hout, M. A., de Jong, P., & Arntz, A. (1998). Lang leve Leuven! Gedragstherapie, 31, 87‑100.

© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Jaargang 57, nr. 3, sept 2024

Inloggen VGCt en VVGT

Leden van de VGCt en de VVGT loggen in via de site van hun vereniging. Als u op die site bent ingelogd als lid, vindt u daar een button naar het Tijdschrift voor Gedragstherapie.

English

Behavioral Therapy: Journal for Behavioral Therapy and Cognitive Therapy ISSN 0167-7454

Information in English can be found here.

Boeken