Inhoud
De invloed van dissociatieve symptomen op de effectiviteit van psychotherapie voor posttraumatische-stressklachten
Samenvatting
Veel mensen met een posttraumatische-stressstoornis (PTSS) hebben dissociatieve symptomen. Het is onduidelijk of deze dissociatieve symptomen een negatief effect hebben op de behandeleffectiviteit van psychotherapie voor PTSS. Het doel van deze studie was om de invloed van dissociatieve symptomen op de uitkomsten van psychotherapie voor PTSS te bepalen in een meta-analyse. We hebben hiervoor systematisch gezocht naar relevante klinische trials in de volgende wetenschappelijke databases: Cochrane, Embase, PILOTS, PsycINFO, Pubmed en Web of Science. Vervolgens is de invloed van dissociatieve symptomen op de behandeleffectiviteit van psychotherapie voor PTSS onderzocht met een random effect meta-analyse. We hebben 21 klinische trials (waarvan 9 gerandomiseerd) geïncludeerd met in totaal 1.14 patiënten. De methodologische kwaliteit van een derde van de studies was laag. Dissociatieve symptomen voorafgaand aan de behandeling waren niet gerelateerd aan de behandeleffectiviteit in patiënten met PTSS (Pearsons correlatiecoëfficiënt = 0,04, 95% betrouwbaarheidsinterval: - 0,04; 0,13). Er was een grote heterogeniteit tussen studies, die niet werd verklaard door moderatoren, zoals of de behandeling traumagericht was. We vonden geen indicatie voor publicatiebias. Concluderend vonden wij geen evidentie voor het idee dat dissociatieve symptomen de effectiviteit van psychotherapie voor PTSS verminderen.
Kernboodschappen voor de klinische praktijk
- Patiënten met PTSS en dissociatieve symptomen kunnen effectief behandeld worden voor hun PTSS-klachten.
- Dissociatieve symptomen zijn niet gerelateerd aan verminderde effectiviteit van psychotherapie voor PTSS.
- Dissociatieve symptomen zijn niet gerelateerd aan slechtere uitkomsten van traumagerichte therapie.
Inleiding
Met ingang van de DSM-5 in 2013 (APA, 2014) is aan de PTSS-classificatie het dissociatieve subtype toegevoegd. Dit subtype beschrijft patiënten met PTSS die last hebben van depersonalisatie (zich vervreemd voelen van eigen gedachten, gevoelens, sensaties, lichaam of handelingen) en derealisatie (zich vervreemd voelen van de omgeving). Deze symptomen werden al ver voor de DSM-5 onderkend, want al in de negentiende eeuw werd onderzoek gedaan naar dissociatie (Janet, 1894). Evidentie uit factoranalyses en uit studies naar breinactivatie en naar behandelrespons was reden om het dissociatieve subtype op te nemen in de DSM-5 (Friedman, 2013). Ongeveer 14% van de patiënten met PTSS voldoen aan het dissociatieve subtype (Stein et al., 2013). Dissociatieve symptomen bevinden zich echter op een continuüm en ook gezonde mensen kunnen geregeld dissociatie ervaren – onder invloed van vermoeidheid, alcohol, medicatie, emoties of zonder duidelijke aanleiding. Patiënten met PTSS hebben meer last van dissociatieve symptomen dan patiënten met andere psychiatrische stoornissen (dissociatieve stoornissen uitgezonderd) en dan niet-klinische groepen (Kratzer et al., 2018; Lyssenko et al., 2018; Özdemir et al., 2015; Putnam et al., 1996). Verder gaat toename of afname van dissociatieve symptomen vaak samen met een toename of afname van andere PTSS-symptomen, ook tijdens behandeling (Harned et al., 2012; Lynch et al., 2008; Rothbaum et al., 2005; Taylor et al., 2003; Zoet et al., 2018). Dissociatieve symptomen of een dissociatieve toestand zijn gerelateerd aan hyperactivatie van hersengebieden die emoties reguleren (Lanius et al., 2010). Deze overregulering zou de emotionele betrokkenheid met de herinnering verminderen, terwijl deze betrokkenheid juist belangrijk is voor de effectiviteit van psychotherapie voor PTSS (Schnyder et al., 2015).
Verschillende vormen van psychotherapie, zoals traumagerichte cognitieve gedragstherapie of eye movement desensitization and reprocessing (EMDR), zijn effectief gebleken voor de behandeling van PTSS-klachten (Mavranezouli et al., 2020). Er is op dit moment geen duidelijkheid over de vraag of (1) mensen met PTSS en veel dissociatieve symptomen evenveel van psychotherapie profiteren als mensen met PTSS en minder dissociatieve symptomen, en of (2) sommige vormen van psychotherapie minder effectief zijn voor mensen met PTSS en dissociatie. Het veld is nogal verdeeld over deze kwesties. Door de emotieregulatieproblemen van mensen met PTSS en dissociatieve symptomen zou traumagerichte behandeling de PTSS van deze mensen kunnen verergeren, en tot meer stress en functionele beperkingen leiden (Lanius et al., 2010). Anderen zien geen evidentie dat dissociatieve symptomen de effectiviteit van psychotherapie voor PTSS verminderen (van Minnen et al., 2012). Het doel van deze studie is om hier duidelijkheid in te scheppen middels een meta-analyse.
Methoden
Dit project is gepreregistreerd op Prospero (www.crd.york.ac.uk/prospero/display_record.php?RecordID=86575).
Zoekstrategie
We hebben systematisch in de volgende databases naar studies gezocht (tot en met 28 augustus 2018): Cochrane trial register, Embase, PILOTS, PsycINFO, Pubmed en Web of Science. Reviews, studies en hoofdstukken van boeken uit de search zijn onderzocht voor de inclusie van (andere) relevante studies. Daarnaast hebben we via e-mail contact gezocht met belangrijke klinische onderzoekers en onderzoeksgroepen om relevante (aanvullende) data voor de meta-analyse op te vragen. De zoektermen zijn gebaseerd op (MeSH-)termen voor PTSS [EN] dissociatie [EN] psychotherapie, en zijn aangepast op elke database, om zeker te zijn dat we alle relevante studies konden includeren. We hebben de volgende zoektermen gebruikt voor:
- PTSS: Posttrauma* Stress Disorde*, Post-Trauma* Stress Disorde*, Post Trauma* Stress Disorde*, DESNOS, CA-PTSD, C-PTSD, PTSD;
- dissociatie: Dissocia* Depersonali* Derealization* Derealisation* Fugue* Psychogenic amnesia;
- psychotherapie: Psychotherap*, Therap*, Posttraumatic Growth, Interven*, Treat*, Exposure, EMDR, CBT, STAIR, Recover*.
We hebben handmatig de studies uit vorige reviews en meta-analyses met eenzelfde type vraagstelling onderzocht. We hebben dubbele studies verwijderd uit onze zoekresultaten met het protocol van Bramer en collega's (2016).
Inclusiecriteria
De criteria voor de individuele studies uit de search waren: (1) inclusie van patiënten van 18 jaar of ouder; (2) het vaststellen van PTSS-classificatie volgens de criteria van DSM-5, DSM-IV, DSM-III-R of DSM-III; (3) het evalueren van psychotherapie met PTSS-symptomen als primaire uitkomst; (4) het gebruik van gevalideerde zelfrapportagevragenlijsten of gestructureerde klinische interviews om de ernst van de PTSS-symptomen en dissociatieve symptomen te bepalen; (5) het meten van PTSS-symptomen vóór en na behandeling; (6) het meten van dissociatieve symptomen vóór de behandeling; (7) inclusie van minstens 10 participanten per conditie; (8) publicatie in een peer-reviewed tijdschrift; en (9) geschreven in het Engels, Nederlands, Duits, Italiaans, Spaans of Frans.
Dataextractie en risico op bias
Twee onafhankelijke onderzoekers hebben alle studies die in aanmerking kwamen gescreend en de data uit de studies gehaald. Discrepanties tussen de screeners zijn opgelost door deze te bespreken en consensus te bereiken. Het risico op bias van de studies is door twee onafhankelijke auteurs bepaald met de Cochrane risico op bias tool (Higgins et al., 2008). Deze tool kan gebruikt worden om verschillende typen bias te bepalen, zoals selectiebias, detectiebias en drop-outbias. We hebben twee items toegevoegd: één over het type instrument om PTSS-symptomen te meten (zelfrapportage versus klinisch interview) en één over de behandelintegriteit (of een artikel hierover rapporteert: ja versus nee). Hiermee komt het totaal aantal items van de aangepaste Cochrane schaal op 8. De scores van de twee screeners per studie zijn opgeteld tot een somscore voor het totale risico op bias (met een range van 0-16, waarbij hogere scores op een hoger risico op bias wijzen). De totale risico-op-biasscore is in de analyses gebruikt als moderator.
Potentiële moderatoren
Om moderatoren van het effect van dissociatieve symptomen op de effectiviteit van psychotherapie te onderzoeken hebben we de volgende kenmerken van de geïncludeerde studies gecodeerd: (1) de therapie is traumagericht (ja versus niet volledig); (2) de studie is een gerandomiseerde gecontroleerde trial (RCT) (ja versus nee); (3) de steekproefgrootte (intervalvariabele); en (4) de risico-op-biasscore (intervalvariabele). De moderatoren zijn onafhankelijk gecodeerd door twee auteurs.
De behandeling is gecodeerd als traumagericht wanneer zij volgens de studie enkel evidence-based traumagerichte therapie bevatte, zoals imaginaire exposure, cognitive processing therapy of EMDR. Behandelingen waarbij extra sessies zijn toegevoegd met andere behandelelementen, zoals fysieke activiteit of stabilisatie, of behandelingen die geen traumagerichte elementen bevatten, zijn gecodeerd als niet volledig traumagericht. We berekenden het effect van dissociatieve symptomen op de behandeluitkomsten apart voor condities van studies waarvan de ene conditie wel en de andere niet volledig traumagericht was.
Statistische analyse
We hebben R package meta gebruikt voor alle analyses (Schwarzer, 2010). We hebben het gepoolde effect van dissociatieve symptomen op de behandeluitkomsten bepaald op basis van de Pearsons correlatiecoëfficiënt (r) tussen dissociatieve symptomen voorafgaand aan de behandeling en verandering in PTSS-symptomen van pre- naar post-behandeling (berekend door de ernst van de PTSS-symptomen voorafgaand aan de behandeling af te trekken van de ernst van de PTSS-symptomen na de behandeling). Een positieve correlatie betekent daarmee dat dissociatieve symptomen samenhangen met slechtere behandeluitkomsten. Indien nodig berekenden we zelf de effectgrootte op basis van de data uit het artikel. Wanneer dit niet mogelijk was (in 38 van de 47 gevallen), zochten we contact met de onderzoekers voor extra data. We hebben een random effect-model gebruikt, omdat we heterogeniteit tussen de studies verwachtten. Heterogeniteit is gemeten met de I2-index (en getoetst met de Q-statistiek). Er is een rank test uitgevoerd om asymmetrie in de funnelplot te detecteren, wat een indicatie is van publicatiebias. Bij het vermoeden van publicatiebias (ofwel via de rank test ofwel via visuele inspectie) hebben we een trim and fill-procedure uitgevoerd om te corrigeren voor het vermeende effect van publicatiebias. Wanneer het effect van dissociatieve symptomen op de behandeluitkomsten significant was, voerden we fail-safe-tests uit om te checken hoe robuust de resultaten zijn. We hebben de moderatieanalyses met een mixed-effect metaregressiebenadering uitgevoerd om te testen of het effect van dissociatieve symptomen op de behandeluitkomsten geassocieerd is met de moderatoren.
Resultaten
Selectie en inclusie van studies
De systematische zoektocht resulteerde in 3563 papers (2549 na het verwijderen van duplicaten). Van deze 2549 papers hebben we 2437 papers geëxcludeerd op basis van titel en abstract, omdat ze niet voldeden aan de inclusiecriteria. We hebben van 112 studies de volledige tekst gelezen. Van deze studies kwamen 9 studies in aanmerking die voldoende data rapporteerden om het effect van dissociatieve symptomen op de behandeluitkomsten te berekenen. In 38 gevallen zochten we contact met de onderzoekers voor extra data, omdat deze studies op basis van de volledige tekst in aanmerking kwamen, maar onvoldoende data rapporteerden om het effect van dissociatieve symptomen op behandeluitkomsten te bepalen. In totaal reageerden 27 van deze onderzoekers. Twaalf onderzoekers konden hun data niet delen (bijvoorbeeld door gebrek aan toegang tot de data, gebrek aan tijd of gebrek aan medewerking). Vijftien onderzoekers hebben wel data gedeeld. Twaalf van deze studies voldeden aan de inclusiecriteria en hebben we geïncludeerd in de meta-analyse. Dit maakt dat bij elkaar 91 van de 112 studies op basis van de volledige tekst zijn geëxcludeerd, omdat ze niet voldeden aan de inclusiecriteria (zie figuur 1 voor details). De overige 21 studies zijn geïncludeerd voor deze meta-analyse. De overeenstemming tussen de twee onafhankelijke beoordelaars in de studieselectie was substantieel (Cohens Kappa = 0,71, SE = 0,03, p < 0,001). De meerderheid van de studies gebruikte de DES als instrument voor dissociatie. De gemiddelde DES-score op voor de start van de behandeling varieerde van 18,4 tot 47,3.
Kenmerken van de geïncludeerde studies
De 21 geïncludeerde studies bevatten in totaal 1.714 patiënten van 9 RCT's en 12 ongecontroleerde klinische trials of behandelcohortstudies. Tabel 1 geeft de kenmerken van de studies weer.
Figuur 1 Flowchart van inclusie van studies (Hoeboer et al., 2020)
Tabel 1 Kenmerken van geïncludeerde studies
Studie | Behandelingen | Vrouw (%) | Leeftijd M (SD) | Instrument PTSS; DSM- versie | Instrument dissociatie | Moderatoren | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Trauma- gericht | Design | N | Biasrisico | ||||||
Abramowitz & Lichtenberg (2010) | Hypnotherapeutische conditionering | 0 | 41,2 (12,2) | IES-R; DSM-IV | DES | Nee | Geen RCT | 36 | 11,0 |
Bae et al. (2016) | EMDR | 59 | 34,9 (11,6) | CAPS; DSM-IV | CAPS subtype items + verlaagd bewustzijn | Ja | Geen RCT | 60 | 8,0 |
Cloitre et al. (2012) | STAIR/NST; support/NST; Stair/support | 100 | 36,4 (9,40) | CAPS; DSM-IV | TSI-DIS gemiddelde score | Nee | RCT | 75 | 3,0 |
Gantt & Tinnin (2007)1 | Creatieve therapie, hypnose, videotherapie | 77 | 38 (14) | IES; DSM-IV | DES | Nee | Geen RCT | 53 | 11,0 |
Haagen et al. (2018) | EMDR, NET, anders | 3,1 | 39,8 (10,1) | IES-R; DSM-IV | DES | Nee | Geen RCT | 64 | 8,0 |
Hagenaars et al. (2010) | IE | 83 | 35,75 (11,74) | CAPS; DSM-IV | DES | Ja | Geen RCT | 36 | 4,0 |
Halvorsen et al. (2014) | NET + TAU | 31 | 35,55 (11,05) | CAPS; DSM-IV | CAPS subtype items | TAU: Nee NET: Ja | RCT | 81 | 5,0 |
Harned et al. (2014) | DGT + DGT-IE | 100 | 32,6 (12,0) | PSS; DSM-IV | DES | Nee | RCT | 12 | 3,0 |
Kleindienst et al. (2016) | DGT-PTSS | 100 | 37,3 (10,5) | CAPS; DSM-IV | DES | Nee | RCT | 24 | 4,5 |
Kratzer et al. (2018) | EMDR + em. reg. groep | 88 | 47,9 (10,5) | IES-R; DSM-IV | DES | Nee | Geen RCT | 150 | 8,5 |
Lampe et al. (2014)1 | PITT + psychodyn. groep | 100 | 40,72 (10,0) | IES; DSM-IV | DES | Nee | Geen RCT | 88 | 9,0 |
Lynch et al. (2008)1 | NR | 83 | 36 (9,99) | PDS; DSM-IV | DES | Nee | Geen RCT | 127 | 8,5 |
Murphy et al. (2015) | Groep + indiv CGT | 1 | NR | PSS; DSM-IV | DES | Nee | Geen RCT | 244 | 11,0 |
Pabst et al.1 (2014) | NET; TAU | 100 | 29,91 (10,11) | PDS; DSM-IV | DES | TAU: Nee NET: Ja | RCT | 36 | 3,0 |
Resick et al. (2012) | CPT; CPT-C; schrijftherapie | 100 | 35,4 (12,4) | CAPS; DSM-IV | TSI-DIS | Ja | RCT | 117 | 3,0 |
Steele et al. (2018) | EMDR, paardentherapie, yoga en schrijftherapie | 29 | 42,94 (11,63) | Missisipi scale for PTSD | DES | Nee | Geen RCT | 62 | 10,0 |
Steuwe et al. (2016) | NET + TAU | 90,9 | 34,9 (9,71) | PDS; DSM-IV | DES | Nee | Geen RCT | 11 | 7,5 |
van Emmerik et al. (2008)1 | CGT; schrijftherapie | 65 | 40,87 (11,97) | IES; DSM-IV | DES | Ja | RCT | 50 | 6,5 |
van Minnen et al. (2016) | IE; EMDR | 54 | 41,2 (10,5) | CAPS; DSM-IV | CAPS subtype items | Ja | RCT | 82 | 6,0 |
Wolf et al. (2016) | IE; PCT | 100 | 44,79 (9,44) | CAPS; DSM-IV | TSI subtype items gemiddelde score | PCT: Nee IE: Ja | RCT | 137 | 2,5 |
Zoet et al. (2018) | EMDR + IE + sport | 70 | 38,16 (10,90) | CAPS; DSM-IV | CAPS subtype items | Nee | Geen RCT | 169 | 5,0 |
Noot. CAPS: Clinician-Administered PTSD Scale; CGT: cognitieve gedragstherapie; CPT: cognitive processing therapy; CPT-C: cognitieve therapie; DBT-PTSS: dialectische gedragstherapie voor PTSS; DES: Dissociative Experiences scale; DGT: dialectische gedragstherapie; Em. reg.: emotieregulatie; EMDR: eye movement desensitization and reprocessing; IE: imaginaire exposure; IES: Impact of Events Scale; ITT: intention to treat; NET: narratieve exposuretherapie; NR: niet gerapporteerd; NST: narrative story telling; PCT: present-centered therapy; PDS: Post-traumatic stress Diagnostic Scale; PITT: psychodynamische imaginatie traumatherapie; PSS: PTSD Symptom Scale; psychodyn: psychodynamisch; RCT: randomized controlled trial; STAIR: skills training in affective and interpersonal regulation; TAU: treatment as usual; TSI-DIS: Trauma Symptom Inventory-DISsociation.
1 Deze studies hebben data verstrekt voor een deel van de patiënten van de studie die voldeed aan de inclusiecriteria van deze meta-analyse. De individuele kenmerken uit deze tabel zijn een indicatie gebaseerd op de volledige sample.
Risico op biasscore
Het gemiddelde risico op biasscore van de geïncludeerde studies was M = 6,6 (SD = 2,9), variërend van 2,5 (meest gunstig) tot 11. Tabel 2 geeft de item- en totaalscores van de individuele studies weer. De overeenstemming tussen de twee onafhankelijke beoordelaars van het risico op biasscore was hoog (Cohens kappa = 0,81, SE = 0,04, p < 0,001).
Tabel 2 Risico op biasscore van de geïncludeerde studies (beoordelaar 1\beoordelaar 2; hogere scores ongunstig)
Item | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | Totaal | |
Abramowitz & Lichtenberg (2010) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 2 \ 2 | 2 \ 2 | 2 \ 2 | 1 \ 1 | 11,0 |
Bae et al. (2016) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 2 \ 2 | 1 \ 1 | 8,0 |
Cloitre et al. (2012) | 0 \ 0 | 0 \ 1 | 2 \ 2 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 1 | 3,0 |
Gantt & Tinnin (2007) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 2 \ 2 | 2 \ 2 | 2 \ 2 | 1 \ 1 | 11,0 |
Haagen et al. (2018) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 2 \ 2 | 1 \ 1 | 8,0 |
Hagenaars et al. (2010) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 1 \ 1 | 4,0 |
Halvorsen et al. (2014) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 2 \ 1 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 0 \ 1 | 5,0 |
Harned et al. (2014) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 1 \ 1 | 3,0 |
Kleindienst et al. (2016) | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \0 | 2 \ 2 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 0 \ 1 | 4,5 |
Kratzer et al. (2018) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 2 \ 1 | 1 \ 1 | 8,5 |
Lampe et al. (2014) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 2 \ 2 | 1 \ 1 | 9,0 |
Lynch et al. (2008) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 2 \ 1 | 1 \ 1 | 8,5 |
Murphy et al. (2015) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 2 \ 2 | 2 \ 2 | 2 \ 2 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 1 \ 1 | 11,0 |
Pabst et al. (2014) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 2 \ 1 | 0 \ 0 | 0 \ 1 | 3,0 |
Resick et al. (2012) | 0 \ 1 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 1 | 3,0 |
Steele et al. (2018) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 2 \ 2 | 2 \ 1 | 2 \ 1 | 1 \ 1 | 10,0 |
Steuwe et al. (2016) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 2 \ 1 | 1 \ 1 | 7,5 |
van Emmerik et al. (2008) | 0 \ 0 | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 2 \ 2 | 0 \ 1 | 6,5 |
van Minnen et al. (2016) | 0 \ 1 | 0 \ 1 | 2 \ 2 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 0 \ 1 | 0 \ 0 | 0 \ 1 | 6,0 |
Wolf et al. (2016) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 1 | 2,5 |
Zoet et al. (2018) | 1 \ 1 | 1 \ 1 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 0 \ 0 | 2 \ 2 | 1 \ 1 | 5,0 |
Noot. Item 1, random toewijzing condities; item 2, verborgen randomisatievolgorde; item 3, selectieve rapportage; item 4, geblindeerde meting uitkomsten; item 5, incomplete uitkomsten; item 6, type meetinstrument uitkomsten; item 7, meting behandelintegriteit; item 8, andere bias.
Effect van dissociatieve symptomen op PTSS-behandeling
De gepoolde correlatie tussen dissociatieve symptomen voorafgaand aan de behandeling en de verandering in PTSS-symptomen van pre- naar post-behandeling was 0,04 (95% CI: - 0,04; 0,13, p = 0,32; zie figuur 2). De heterogeniteit tussen de studies was relatief hoog: I² = 68,90, p < 0,001. Visuele inspectie van de funnelplot gaf geen indicatie voor asymmetrie (zie figuur 3), wat werd bevestigd door Kendalls tau (p = 0,46) en Eggers' test (p = 0,25). Op vier studies na omvat het betrouwbaarheidsinterval de nul. De funnelplot toont echter dat twee van deze vier studies potentiële uitschieters zijn: de resultaten van Harned en collega's (2014), die een positief effect vonden van dissociatieve symptomen, en de studie van Abramowitz en Lichtenberg (2010), die een negatief effect vonden van dissociatieve symptomen. De steekproefgrootte van de studie van Harned en collega's (2014) was klein (n = 12) en er was veel uitval uit deze studie. De studie van Abramowitz en Lichtenberg (2010) was een open studie met een relatief kleine steekproef (n = 36). De betrouwbaarheid van het effect van beide studies is daardoor twijfelachtig.
Figuur 2 Pearsons correlatiecoëfficiënt (r) en 95% betrouwbaarheidsinterval van de relatie tussen dissociatieve symptomen voorafgaand aan behandeling en verandering in PTSS-symptomen pre- naar post-behandeling (Hoeboer et al., 2020)
Figuur 3 Funnelplot met Pearsons correlatiecoëfficiënt en standaard error van de relatie tussen dissociatieve symptomen voorafgaand aan behandeling en verandering in PTSS-symptomen van pre- naar post-behandeling (Hoeboer et al., 2020)
Moderatieanalyse
Tabel 3 geeft de resultaten van de moderatieanalyses weer. Risico op bias was niet gerelateerd aan een groter effect van dissociatieve symptomen op behandeluitkomsten (slope r = 0,03, CI: -0,002; 0,06, p = 0,07). Om een mogelijk effect van risico op bias van studies verder te exploreren, hebben we achteraf ervoor gekozen om het gepoolde effect van dissociatieve symptomen te bepalen in studies met een laag of matig risico op bias (risico op biasscore ≤ 8 (n = 14)). De correlatie tussen dissociatieve symptomen voorafgaand aan de behandeling en de verandering in PTSS-symptomen van pre- naar post-behandeling was -0,01 (95% CI: - 0,13; 0,10, p = 0,80) en resulteerde daarmee niet in een andere conclusie dan de resultaten van alle geïncludeerde studies.
Daarnaast vonden we dat het effect van dissociatieve symptomen niet verschillend was voor traumagerichte versus niet volledig traumagerichte behandelingen (p = 0,76). We vonden ook niet dat het effect van dissociatieve symptomen verschilde tussen RCT's en niet-RCT's (p = 0,18) of dat het samenhing met de steekproefgrootte (p = 0,38).
Tabel 3 Effect van dissociatieve symptomen op de verandering in PTSS-symptomen en moderatieanalyses
N | Pearsons r | 95% CI | p | ||
---|---|---|---|---|---|
Primaire analyse | 21 | 0,04 | -0,04; 0,13 | 0,32 | |
Moderatieanalyse | |||||
Traumagericht Niet traumagericht | 8 16 | 0,06 0,02 | -0,11; 0,22 -0,09; 0,14 | 0,761 | |
RCT Geen RCT | 9 12 | -0,03 0,10 | -0,17; 0,11 -0,02; 0,21 | 0,181 | |
Steekproefgrootte | 21 | 0,001 | -0,001; 0,002 | 0,38 | |
Biasrisico | 21 | 0,03 | -0,002; 0,06 | 0,07 |
1 p-waarde geeft aan of de subgroepen significant verschillen in effectgrootte, waarbij een positieve correlatie correspondeert met een negatief effect op behandeluitkomsten.
Literatuur na eind augustus 2018
Voor de periode 1 september 2018 tot en met 7 oktober 2021 werd Web of Science doorzocht met dezelfde zoektermen als hierboven beschreven. Dit leverde 444 resultaten op. Van deze 444 papers hebben we 421 papers geëxcludeerd op basis van titel en abstract, omdat ze niet voldeden aan de inclusiecriteria. We hebben van 23 studies de volledige tekst gelezen. Van deze papers voldeed 1 paper aan onze inclusiecriteria die ook data rapporteerde over de relatie tussen dissociatieve symptomen en behandeluitkomsten. In deze studie werd er geen significant effect van somatoforme dissociatie op de behandeluitkomsten gevonden (r = 0,03) (Zoet et al., 2021).
Discussie
We vonden geen aanwijzingen dat dissociatieve symptomen de uitkomsten van psychotherapie beïnvloeden bij patiënten met PTSS. Bepaalde studiekenmerken, zoals type behandeling, konden de verschillen in de relatie tussen dissociatieve symptomen en behandeluitkomsten tussen de studies onderling niet verklaren. Het dissociatieve subtype van PTSS wordt pas sinds 2013 onderscheiden en is dus niet apart onderzocht. Onze bevindingen laten zien dat dissociatieve symptomen niet samenhangen met slechtere behandeluitkomsten, en dit geldt dus mogelijk ook voor het dissociatieve subtype.
De meeste geïncludeerde studies vonden geen significante relatie tussen dissociatieve symptomen en behandeluitkomsten, wat overeenkomt met de nulbevinding van deze meta-analyse. We hebben een relatief groot aantal recente klinische studies kunnen includeren in deze meta-analyse. Dit wijst erop dat de toevoeging van het dissociatieve subtype in de DSM-5 tot meer aandacht voor onderzoek naar dissociatie heeft geleid. We vonden een relatief grote heterogeniteit tussen studies, wat impliceert dat de verschillen in het effect van dissociatieve symptomen tussen studies verklaard kan worden door systematische verschillen, en niet enkel door kans. Ondanks deze variatie valt de gepoolde effectgrootte uit deze meta-analyse binnen de meeste foutmarges (95% betrouwbaarheidsintervallen) van de effectgrootte van het effect van dissociatieve symptomen uit de individuele studies. Dit wijst erop dat we een eenduidige conclusie kunnen trekken over het effect van dissociatieve symptomen (Fletcher, 2007). We vonden verder geen aanwijzingen dat de resultaten zijn beïnvloed door publicatiebias.
We hebben ook onderzocht of de volgende studiekenmerken de heterogeniteit tussen studies verklaren: type behandeling (traumagericht of niet volledig traumagericht), risico-op-biasscore, studiedesign (RCT of niet), en steekproefgrootte. Dit bleek niet het geval. Er waren wel veel studies van lage kwaliteit (33%), maar een post-hoc-analyse zonder deze studies resulteerde in dezelfde conclusie. We concluderen op basis van deze meta-analyse dat er geen evidentie is voor het idee dat dissociatieve symptomen de behandeluitkomsten van traumagerichte therapie negatief beïnvloeden voor patiënten met PTSS.
Deze studie heeft enkele beperkingen. De kwaliteit van een meta-analyse is afhankelijk van de kwaliteit van de geïncludeerde studies. In de meeste studies (n = 19) was het effect van dissociatieve symptomen gebaseerd op patiënten die de behandeling hebben afgemaakt. De conclusies van deze meta-analyse zijn dientengevolge van toepassing op patiënten die de behandeling volhouden. Echter, studies die rapporteerden over de relatie tussen dissociatieve symptomen en drop-out vonden geen significante relatie (Bae et al., 2016; Cloitre et al., 2012; Hagenaars et al., 2010; Halvorsen et al., 2014; Lynch et al., 2008; Murphy et al., 2017; van Minnen et al., 2016; Wolf et al., 2016). Eén studie vond dat dissociatieve symptomen gerelateerd waren aan een kleinere kans op drop-out (Cloitre et al., 2012). Daarnaast moet vermeld worden dat er veel studies waren van lage kwaliteit. Het effect van dissociatieve symptomen op de behandeluitkomsten was echter niet gerelateerd aan de kwaliteit van de studies. Omdat we meerdere ongecontroleerde klinische trials en behandelcohortstudies hebben geïncludeerd, zijn we nagegaan of de gemeten effectiviteit representatief is voor de effectiviteit van psychotherapie die wordt gerapporteerd in andere meta-analyses. De studies in deze meta-analyse rapporteren een grote verbetering in PTSS-symptomen. Dit was vrijwel identiek voor zowel completers- (Cohens d of Hedges' g = 1,42) als intent-to-treat-analyses (Cohens d of Hedges' g = 1,39). Deze behandeleffecten komen overeen met de gemiddelde effectiviteit van psychotherapie voor PTSS in een recente meta-analyse waarin alleen gecontroleerde studies zijn opgenomen (Lee et al., 2016).
Een andere tekortkoming is dat de geïncludeerde studies geen effecten op langere termijn onderzochten, en dat er vaak exclusiecriteria als suïcidaliteit, psychose of middelenmisbruik werden gehanteerd, hetgeen de generaliseerbaarheid van de resultaten beperkt. Daarnaast heeft twee derde van de geïncludeerde studies (67%) dissociatieve symptomen gemeten met de Dissociative Experience Scale (DES). De DES is een instrument dat dissociatieve symptomen breed meet: zowel depersonalisatie en derealisatie als amnesie en absorptie. Slechts vijf studies hebben meer specifiek het dissociatieve subtype onderzocht (depersonalisatie en derealisatie). Enkele studies hebben echter aangetoond dat de brede meting van dissociatieve symptomen met de DES sterk gecorreleerd is met een specifieke meting van pathologische dissociatieve symptomen met het DES-taxon (r = 0,93) (Merritt & You, 2008) en matig met het dissociatieve subtype met bijvoorbeeld de CAPS-5 (r = ~0,50) (Steuwe et al., 2012). Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op het onderzoeken van dissociatieve symptomen in combinatie met andere mogelijke voorspellers van behandeleffecten, zoals depressie en soort trauma (Deisenhofer et al., 2018; Hoeboer et al., 2021). Ten slotte hebben we geen a-priori poweranalyse uitgevoerd om te bepalen of we voldoende power hadden voor de moderatieanalyses. Toekomstig onderzoek zou dit in de preregistratie van een meta-analyse kunnen verwerken mede op basis van hier gerapporteerde effectgrootten.
Conclusies en klinische implicaties
Deze meta-analyse is de eerste studie die systematisch het effect van dissociatieve symptomen op de uitkomsten van psychotherapie voor PTSS heeft onderzocht. Uit eerder onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de behandelaren gelooft dat dissociatie een contra-indicatie is voor psychotherapie voor PTSS (Becker et al., 2004; Ronconi et al., 2014). De resultaten van deze meta-analyse laten zien dat dit niet het geval is. We vonden dat dissociatieve symptomen voorafgaand aan de behandeling niet gerelateerd waren aan slechtere behandeluitkomsten van psychotherapie voor PTSS.
Onze data zeggen niet direct iets over hoe de therapeut moet omgaan met dissociatie die optreedt tijdens de behandeling. Het is aannemelijk dat patiënten met veel dissociatieve symptomen voorafgaand aan de behandeling ook tijdens de (stressinducerende) behandelsessies dissociatie kunnen ervaren. Uit onze bevindingen kan worden afgeleid dat een geneigdheid tot dissociatie niet leidt tot verminderde behandeleffectiviteit. Het zou echter interessant zijn om meer zicht te krijgen op het effect van dissociatie tijdens behandelsessies en of de manier waarop de behandelaar hiermee omgaat effect heeft op de behandeluitkomsten.
We hebben er in dit artikel voor gekozen om de data te beschrijven en directe conclusies te trekken zonder verdere implicaties te beschrijven, bijvoorbeeld voor het dissociatieve subtype. Omdat er veel verdeeldheid in het veld is over de rol van dissociatieve symptomen in PTSS-behandeling wilden we ervoor zorgen dat de belangrijkste resultaten van deze meta-analyse een breed publiek bereiken. We vonden op basis van 1.714 patiënten dat dissociatieve symptomen voorafgaand aan psychotherapie voor PTSS de behandeluitkomsten niet negatief beïnvloeden. Dit betekent dat een therapeut met vertrouwen psychotherapie voor PTSS kan aanbieden aan een patiënt die zich aanmeldt met PTSS en dissociatieve klachten. Aangezien we vonden dat de invloed van dissociatieve symptomen niet afhangt van of de therapie traumagericht is of niet, kunnen therapeuten hierbij de standaardrichtlijn voor PTSS-behandeling volgen, die traumagerichte therapie als eerstekeusbehandeling voor PTSS voorschrijft.
Literatuur
- Abramowitz, E. G., & Lichtenberg, P. (2010). A new hypnotic technique for treating combat-related posttraumatic stress disorder: A prospective open study. International Journal of Clinical and Experimental Hypnosis, 58, 316-328.
- American Psychiatric Association (APA). (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Nederlandse vertaling van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition. Uitgeverij Boom.
- Bae, H., Kim, D., & Park, Y. C. (2016). Dissociation predicts treatment response in eye-movement desensitization and reprocessing for posttraumatic stress disorder. Journal of Trauma & Dissociation, 17, 112-130.
- Becker, C. B., Zayfert, C., & Anderson, E. (2004). A survey of psychologists' attitudes towards and utilization of exposure therapy for PTSD. Behaviour Research and Therapy, 42, 277-292.
- Bramer, W. M., Giustini, D., de Jonge, G. B., Holland, L., & Bekhuis, T. (2016). De-duplication of database search results for systematic reviews in EndNote. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104, 240-243.
- Cloitre, M., Petkova, E., Wang, J., & Lu, F. H. (2012). An examination of the influence of a sequential treatment on the course and impact of dissociation among women with PTSD related to childhood abuse. Depression and Anxiety, 29, 709-717.
- Deisenhofer, A. K., Delgadillo, J., Rubel, J. A., Bohnke, J. R., Zimmermann, D., Schwartz, B., & Lutz, W. (2018). Individual treatment selection for patients with posttraumatic stress disorder. Depression and Anxiety, 35, 541-550.
- Fletcher, J. (2007). What is heterogeneity and is it important? British Medical Journal, 334, 94-96.
- Friedman, M. J. (2013). Finalizing PTSD in DSM-5: Getting here from there and where to go next. Journal of Traumatic Stress, 26, 548-556.
- Gantt, L., & Tinnin, L. W. (2007). Intensive trauma therapy of PTSD and dissociation: An outcome study. Arts in Psychotherapy, 34, 69-80.
- Haagen, J. F. G., van Rijn, A., Knipscheer, J. W., van der Aa, N., & Kleber, R. J. (2018). The dissociative post-traumatic stress disorder (PTSD) subtype: A treatment outcome cohort study in veterans with PTSD. British Journal of Clinical Psychology, 57, 203-222.
- Hagenaars, M. A., van Minnen, A., & Hoogduin, K. A. L. (2010). The impact of dissociation and depression on the efficacy of prolonged exposure treatment for PTSD. Behaviour Research and Therapy, 48, 19-27.
- Halvorsen, J. O., Stenmark, H., Neuner, F., & Nordahl, H. M. (2014). Does dissociation moderate treatment outcomes of narrative exposure therapy for PTSD? A secondary analysis from a randomized controlled clinical trial. Behaviour Research and Therapy, 57, 21-28.
- Harned, M. S., Korslund, K. E., Foa, E. B., & Linehan, M. M. (2012). Treating PTSD in suicidal and self-injuring women with borderline personality disorder: Development and preliminary evaluation of a Dialectical Behavior Therapy Prolonged Exposure Protocol. Behaviour Research and Therapy, 50, 381-386.
- Harned, M. S., Korslund, K. E., & Linehan, M. M. (2014). A pilot randomized controlled trial of Dialectical Behavior Therapy with and without the Dialectical Behavior Therapy Prolonged Exposure protocol for suicidal and self-injuring women with borderline personality disorder and PTSD. Behaviour Research and Therapy, 55, 7-17.
- Higgins, J. P. T., Green, S., & Cochrane Collaboration. (2008). Cochrane handbook for systematic reviews of interventions. Wiley-Blackwell.
- Hoeboer, C. M., de Kleine, R. A., Molendijk, M. L., Schoorl, M., Oprel, D. A. C., Mouthaan, J., & van Minnen, A. (2020). Impact of dissociation on the effectiveness of psychotherapy for post-traumatic stress disorder: Meta-analysis. BJPsych Open, 6, e53.
- Hoeboer, C. M., Oprel, D. A. C., Kleine, R. A. D., Schwartz, B., Deisenhofer, A.-K., Schoorl, M., & Lutz, W. (2021). Personalization of treatment for patients with childhood-abuse-related posttraumatic stress disorder. Journal of Clinical Medicine, 10, 1-15.
- Janet, P. (1894). L'état mentale des hystériques: Les accidents mentaux. Rueff.
- Kleindienst, N., Priebe, K., Gorg, N., Dyer, A., Steil, R., Lyssenko, L., & Bohus, M. (2016). State dissociation moderates response to dialectical behavior therapy for posttraumatic stress disorder in women with and without borderline personality disorder. European Journal of Psychotraumatology, 7, 30375.
- Kratzer, L., Heinz, P., Schennach, R., Schiepek, G. K., Padberg, F., & Jobst, A. (2018). Inpatient treatment of complex PTSD following childhood abuse: Effectiveness and predictors of treatment outcome. Psychotherapie, Psychosomatik, Medizinische Psychologie, 69, 114-122.
- Lampe, A., Hofmann, P., Gast, U., Reddemann, L., & Schussler, G. (2014). Long-term course in female survivors of childhood abuse after psychodynamically oriented, trauma-specific inpatient treatment: A naturalistic two-year follow-up. Zeitschrift Fuer Psychosomatische Medizin und Psychotherapie, 60, 267-282.
- Lanius, R. A., Vermetten, E., Loewenstein, R. J., Brand, B., Schmahl, C., Bremner, J. D., & Spiegel, D. (2010). Emotion modulation in PTSD: Clinical and neurobiological evidence for a dissociative subtype. American Journal of Psychiatry, 167, 640-647.
- Lee, D. J., Schnitzlein, C. W., Wolf, J. P., Vythilingam, M., Rasmusson, A. M., & Hoge, C. W. (2016). Psychotherapy versus pharmacotherapy for posttraumatic stress disorder: Systemic review and meta-analyses to determine first-line treatments. Depression and Anxiety, 33, 792-806.
- Lynch, S. M., Forman, E., Mendelsohn, M., & Herman, J. (2008). Attending to dissociation: Assessing change in dissociation and predicting treatment outcome. Journal of Trauma & Dissociation, 9, 301-319.
- Lyssenko, L., Schmahl, C., Bockhacker, L., Vonderlin, R., Bohus, M., & Kleindienst, N. (2018). Dissociation in psychiatric disorders: A meta-analysis of studies using the Dissociative Experiences Scale. American Journal of Psychiatry, 175, 37-46.
- Mavranezouli, I., Megnin-Viggars, O., Daly, C., Dias, S., Welton, N. J., Stockton, S., & Pilling, S. (2020). Psychological treatments for post-traumatic stress disorder in adults: A network meta-analysis. Psychological Medicine, 50, 542-555.
- Merritt, R. D., & You, S. (2008). Is there really a dissociative taxon on the Dissociative Experiences Scale? Journal of Personality Assessment, 90, 201-203.
- Murphy, D., Hodgman, G., Carson, C., Spencer-Harper, L., Hinton, M., Wessely, S., & Busuttill, W. (2015). Mental health and functional impairment outcomes following a 6-week intensive treatment programme for UK military veterans with post-traumatic stress disorder (PTSD): A naturalistic study to explore dropout and health outcomes at follow-up. BMJ Open, 5, e007051.
- Murphy, S., Elklit, A., Murphy, J., Hyland, P., & Shevlin, M. (2017). A cross-lagged panel study of dissociation and posttraumatic stress in a treatment-seeking sample of survivors of childhood sexual abuse. Journal of Clinical Psychology, 73, 1370-1381.
- Özdemir, B., Celik, C., & Oznur, T. (2015). Assessment of dissociation among combat-exposed soldiers with and without posttraumatic stress disorder. European Journal of Psychotraumatology, 6, 26657.
- Pabst, A., Schauer, M., Bernhardt, K., Ruf-Leuschner, M., Goder, R., Elbert, T., & Seeck-Hirschner, M. (2014). Evaluation of narrative exposure therapy (NET) for borderline personality disorder with comorbid posttraumatic stress disorder. Clinical Neuropsychiatry, 11, 108-117.
- Putnam, F. W., Carlson, E. B., Ross, C. A., Anderson, G., Clark, P., Torem, M., & Braun, B. G. (1996). Patterns of dissociation in clinical and nonclinical samples. Journal of Nervous and Mental Disease, 184, 673-679.
- Resick, P. A., Suvak, M. K., Johnides, B. D., Mitchell, K. S., & Iverson, K. M. (2012). The impact of dissociation on PTSD treatment with cognitive processing therapy. Depression and Anxiety, 29, 718-730.
- Ronconi, J. M., Shiner, B., & Watts, B. V. (2014). Inclusion and exclusion criteria in randomized controlled trials of psychotherapy for PTSD. Journal of Psychiatric Practice, 20, 25-37.
- Rothbaum, B. O., Astin, M. C., & Marsteller, F. (2005). Prolonged exposure versus eye movement desensitization and reprocessing (EMDR) for PTSD rape victims. Journal of Traumatic Stress, 18, 607-616.
- Schnyder, U., Ehlers, A., Elbert, T., Foa, E. B., Gersons, B. P. R., Resick, P. A., & Cloitre, M. (2015). Psychotherapies for PTSD: What do they have in common? European Journal of Psychotraumatology, 6, 28186.
- Schwarzer, G. (2010). meta: Meta-Analysis with R.'R package version 1.6-0. http://CRAN.R-project.org/package=meta
- Steele, E., Wood, D. S., Usadi, E. J., & Applegarth, D. M. (2018). TRR's Warrior Camp: An intensive treatment program for combat trauma in active military and veterans of all eras. Military Medicine, 183, 403-407.
- Stein, D. J., Koenen, K. C., Friedman, M. J., Hill, E., McLaughlin, K. A., Petukhova, M., & Kessler, R. C. (2013). Dissociation in posttraumatic stress disorder: Evidence from the World Mental Health Surveys. Biological Psychiatry, 73, 302-312.
- Steuwe, C., Lanius, R. A., & Frewen, P. A. (2012). Evidence for a dissociative subtype of PTSD by latent profile and confirmatory factor analyses in a civilian sample. Depression and Anxiety, 29, 689-700.
- Steuwe, C., Rullkoetter, N., Ertl, V., Berg, M., Neuner, F., Beblo, T., & Driessen, M. (2016). Effectiveness and feasibility of narrative exposure therapy (NET) in patients with borderline personality disorder and posttraumatic stress disorder: A pilot study. BMC Psychiatry, 16, 254.
- Taylor, S., Thordarson, D. S., Maxfield, L., Fedoroff, I. C., Lovell, K., & Ogrodniczuk, J. (2003). Comparative efficacy, speed, and adverse effects of three PTSD treatments: Exposure therapy, EMDR, and relaxation training. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71, 330-338.
- van Emmerik, A. A. P., Kamphuis, J. H., & Emmelkamp, P. M. G. (2008). Treating acute stress disorder and posttraumatic stress disorder with cognitive behavioral therapy or structured writing therapy: A randomized controlled trial. Psychotherapy and Psychosomatics, 77, 93-100.
- van Minnen, A., Harned, M. S., Zoellner, L., & Mills, K. (2012). Examining potential contraindications for prolonged exposure therapy for PTSD. European Journal of Psychotraumatology, 3, 18805.
- van Minnen, A., van der Vleugel, B. M., van den Berg, D. P., de Bont, P. A., de Roos, C., van der Gaag, M., & de Jongh, A. (2016). Effectiveness of trauma-focused treatment for patients with psychosis with and without the dissociative subtype of post-traumatic stress disorder. British Journal of Psychiatry, 209, 347-348.
- Wolf, E. J., Lunney, C. A., & Schnurr, P. P. (2016). The influence of the dissociative subtype of posttraumatic stress disorder on treatment efficacy in female veterans and active duty service members. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 84, 95-100.
- Zoet, H. A., de Jongh, A., & van Minnen, A. (2021). Somatoform dissociative symptoms have no impact on the outcome of trauma-focused treatment for severe PTSD. Journal of Clinical Medicine, 10, 1553.
- Zoet, H. A., Wagenmans, A., van Minnen, A., & de Jongh, A. (2018). Presence of the dissociative subtype of PTSD does not moderate the outcome of intensive trauma-focused treatment for PTSD. European Journal of Psychotraumatology, 9, 1468707.
Noot
- 1.Dit artikel is een vertaalde en licht bewerkte versie van: Hoeboer et al., 2020.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Inloggen VGCt en VVGT
Leden van de VGCt en de VVGT loggen in via de site van hun vereniging. Als u op die site bent ingelogd als lid, vindt u daar een button naar het Tijdschrift voor Gedragstherapie.
English
Behavioral Therapy: Journal for Behavioral Therapy and Cognitive Therapy ISSN 0167-7454
Information in English can be found here.